Tijdens mijn vorige baan lag ik ’s nachts geregeld te piekeren over mijn werk. Toe aan iets nieuws ga ik op zoek naar een andere baan. Ik vind een ander soort functie bij een nieuwe werkgever. Vol enthousiasme begin ik aan dit nieuwe avontuur: kennismakingsgesprekken en inlezen in het mij onbekende onderwerp. En dan komt mijn man in het ziekenhuis terecht en overlijdt.
Mijn werk is ineens onbelangrijk, de inhoud in elk geval. Ik ben wel blij dat ik werk héb. Ik heb mijn inkomen en kom niet direct in financiële problemen. Maar wat ook belangrijk is: ik heb een plek waar ik vijf dagen per week naartoe kan. Niet dat ik dat meteen kan opbrengen, maar het kan.
Als ik kom, word ik vol begrip opgevangen. Ik kan mijn verhaal kwijt en mijn tranen. Af en toe wordt me voorzichtig wat werk toegestopt maar zonder de verwachting dat daar meteen resultaat uitkomt.
De structuur van het werk heb ik hard nodig. De inhoud van het werk is een probleem. Alles is nieuw, ik mis nog routine. Met een hoofd vol verdriet, onzekerheden en spanning kan ik me niet concentreren en neem ik niets nieuws op. Ik baal wanneer ik voor de derde keer een artikel lees en daarna nóg niet weet wat er in staat.
Eenmaal weer thuis is die gedachte snel verdwenen. Werk is niet langer iets wat me definieert. Het biedt wel houvast in mijn chaos. Structuur, begrip én steun: ik bof met mijn nieuwe baan.
